Allereerst iets over genetische en epigenetica aandoeningen.

Zowat 97% van de genen waarvan we weten dat ze ziekten kunnen veroorzaken, resulteren in monogenetische aandoeningen. Dit betekent dat de aandoening wordt veroorzaakt door één defect gen. Een gen is samengesteld uit specifieke codes die we DNA noemen. In deze codes kunnen fouten (mutaties) optreden. Één mutatie kan aan de basis liggen van een erfelijke ziekte en zo een monogenetische aandoening veroorzaken.

 

In tegenstelling tot de genetische aandoeningen worden de epigenetische aandoeningen niet veroorzaakt door gemuteerd DNA maar door de invloed van omgevingsfactoren zoals voeding, traumatische ervaringen, prenatale stress of door chemische stoffen. In moleculaire termen: de omgeving kan de werking van bepaalde genen aan- of uitschakelen.

 

  1. Genetische aandoening: schrijffouten in het DNA, komt voor bij minder dan 0,5% van de erfelijke aandoeningen. Deze toestand is meestal irreversibel (bv. het syndroom van Down)
  2. Epigenetische aandoening: afwijking in de werking van het gen waarbij het DNA intact is. Een epigenetische aandoening kan op twee manieren ontstaan. Ofwel aangeboren: in de baarmoeder of door het doorgeven van de ongezonde genen van de vader of de moeder. De tweede manier is de verworven toestand, waarbij iemand door bijvoorbeeld een ongezonde levenswijze diabetes type 2 ontwikkelt. Het betreft meestal invloeden van buitenaf (epigenetische factoren), bijvoorbeeld door eenzijdige voeding, roken of medicijngebruik. Tot deze categorie behoren de meeste psychische en chronische aandoeningen.  De aandoening is veelal reversibel. Zodra men de werking van de genen herstelt (bv. door aangepaste voeding) verdwijnen de symptomen.  
  3. Erfelijkheid

    Diabetes type 1
    Erfelijkheid speelt bij diabetes type 1 maar een kleine rol, in tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht. Het komt erop neer dat van de honderd kinderen die een ouder hebben met diabetes type 1, er drie het ook krijgen. En als dat gebeurt, is het niet alleen door erfelijke factoren. Ook allerlei andere factoren blijken een rol te spelen, al zijn deze nog niet allemaal bekend. Het ligt vooral in de sfeer van voeding en virussen, in combinatie met genetische aanleg die weer niet per se erfelijk hoeft te zijn. 

  4. Diabetes type 2
    De kans dat een kind van een moeder of vader met diabetes type 2 in de loop van het leven diabetes ontwikkelt, is vele malen hoger en wordt geschat op 30%. Dit heeft dus te maken met de omgevingsfactoren (Zie tabel).

Verklaring van woorden. 

Xenobiotica: lichaamsvreemde stoffen, zoals pesticiden, medicijnen enz.

Exorfinen: zijn morfine-achtige stofjes uit gluten, melkeiwit (caseïne), soja, spinazie en sommige schimmels.

In de oude terminologie (d.w.z. de periode voor de epigenetica) heeft men het over erfelijke en aangeboren aandoeningen. Hiermee verwijst men naar de DNA afwijkingen (erfelijke aandoening) en prenatale belasting (aangeboren aandoening). Sinds de komst van de epigenetica komt daar ook de verworven toestand bij, ofwel de afwijking in de werking van de genen die men tijdens het leven heeft verworven.

 

De kwaliteit van de genen van de ouders voor de bevruchting spelen net zo een grote rol als de invloed van de prenatale omstandigheden tijdens de zwangerschap. Vaders die bijvoorbeeld roken, geven de door nicotine ontregelde genen door aan het ongeboren kind. Dat geldt net zo voor ouders met een exorfinen belasting. Deze mensen geven de door exorfinen ontregelde endorfine en dopamine genen door aan hun spruit.

 

Zodra we over ‘erfelijkheid’ spreken moeten we een initieel onderscheid maken tussen de zeldzame DNA-mutaties en de vaak voorkomende epigenetische aandoeningen. Immers een aandoening die wordt veroorzaakt door een combinatie van verschillende omgevingsfactoren (bv. voeding en xenobiotica), is omkeerbaar zodra de conflicterende omgevingsfactoren worden gewijzigd en de genen opnieuw normaal werken. Het bevorderen van de gezondheid kan dus op twee manieren.

Ofwel bestrijdt men de symptomen en wordt de patiënt afhankelijk van de zorgverlening. Ofwel herstelt men de werking van de genen en kan het lichaam zijn eigen genezingsproces inzettten. Genetica en epigenetica zijn dus twee verschillende wetenschappen, die andere belangen dienen. Het hoeft dan ook geen betoog dat bepaalde belangengroepen die gebaat zijn met een afhankelijke zorgverlening deze nieuwe evolutie met argusogen bekijken.

In feite vertelt de epigetica ons wat we al lang wisten. Namelijk dat ziekten alsmaar toenemen door onze voedingsgewoontes en de onnatuurlijke omgeving die we hebben gecreëerd. Ook bij onze huisdieren zien we dezelfde evolutie. Sinds men glutenhoudende granen is beginnen mengen in honden- en kattenvoer is de sterfte door kanker toegenomen. Vandaag sterven procentueel gezien evenveel mensen, honden en katten aan kanker, ofwel 35% van de totale sterfte. Tegen 2025 zal dit aantal gestegen zijn tot 50%.

 

Men merkt al snel dat genetica en epigenetica een geheel andere uitvalshoek hebben. In de genetica is de patiënt ‘slachtoffer’ van zijn ziekte. De aandoening kan hoogstens ‘in toom’ gehouden worden. In de epigenetica legt men de nadruk op de oorzakelijke factoren. Door de omgevingsfactoren te wijzigen, kan de patiënt opnieuw controle verwerven over zijn gezondheid.

 

Oergenen en moderne omgevingsfactoren.

Onze genen zijn verbonden met onze voorouders. Ze zijn het product van miljoenen jaren evolutie in natuurlijke omstandigheden. In tegenstelling tot onze voorouders, worden de  genen van de moderne mens geconfronteerd met volstrekt nieuwe invloeden zoals junkfood, smaakversterkers, pesticiden, xenobiotica, geneesmiddelen en andere chemische stoffen. Deze nieuwe elementen verstoren de genregulatie en veroorzaken daardoor allerhande beschavingsziekten.

 

In feite leert de epigenetica ons wat we al wisten. Geen enkel organisme (met een paar uitzonderingen zoals ratten) is bestand tegen een dusdanige snelle omschakeling. De mensheid is de laatste 100 jaar geëvolueerd van een natuurlijke naar een chemische omgeving. Heeft het ons geholpen om gelukkiger te worden? Dan stelt zich de vraag waarom 38% van de Europese bevolking lijdt aan een of andere psychische aandoening R met een totale Europese kostennota (psychische stoornissen) van 386 miljard euro per jaar R. Nederland gaf in 2003 maar liefst twaalf miljard euro uit aan psychische stoornissen R en drie miljard euro aan astma. Twaalf miljard betekent bijna 1.000 euro per Nederlandse inwoner als men de kinderen jonger dan zes jaar niet zou meetellen, alleen al aan psychische zorg. We leven langer, maar de kwaliteit van het leven is nog nooit zo belabberd geweest als nu.

 

Dat een ‘back to nature’ omschakeling al na 10 dagen de gezondheid kan verbeteren, bewees het wetenschappelijke experiment van de Nederlandse professor Leo Pruimboom R. Negen deelnemers met verschillende aandoeningen (hepatitis, hart- en vaatziekten, chronische vermoeidheid syndroom, wijdverbreide pijnklachten, metabool syndroom) en verder gezonde mensen leefden tien dagen in de natuur. Na afloop bleken diverse functies in het lichaam te zijn verbeterd.